Nijverdal
Nijverdal
De stichting van Nijverdal
Tussen de in het begin van de negentiende eeuw nog grotendeels kale Sallandse Heuvelrug, begroeid met heide, en de Konijnenberg stroom het riviertje de Regge. Op de zanderige belten, afgewisseld met moerassige gronden tussen de rivier en de heuvelrug groeide hoofdzakelijk heide en gras. Op de es werd landbouw bedreven, de schapen werden geweid op de berg, terwijl de lager gelegen gronden, vanaf de huidige Keizerserf-Smidsweg tot aan de Regge, het Koeveen, het gemeenschappelijke weidegebied vormden van de Noetseler boeren. Dwars door dit gebied werd in 1830 de ‘kunstweg’ van Zwolle naar Almelo aangelegd, die zo belangrijk zou zijn voor het ontstaan van Nijverdal.
Wie woonden er in die tijd in de marke Noetsele? In 1826 werd er door de gemeente Hellendoorn een overzicht opgesteld van de gebouwde eigendommen in de gemeente Hellendoorn en we zien dat er in Noetsele 37 gebouwen stonden. De bewoners waren op een paar uitzonderingen na allen “Bouwman”, zoals dat genoemd werd. Met andere woorden, de bewoners van Noetsele waren landbouwers. Het beroep van wever bijvoorbeeld, komt in de lijst niet voor, alhoewel we mogen aannemen, dat er bij verschillende boerderijen wel geweven werd. De marke bestond in 1647 uit vijftien ‘waren’ (aandelen in de gemeenschappelijke grond). In 1835 zijn er door splitsingen 22 ‘gewaarde erven’. Daarnaast zijn er een aantal keuters, dat wil zeggen boerderijen zonder eigen grond.
In 1824 werd bij Koninklijk Besluit door koning Willem I de Nederlandsche Handelmaatschappij (NHM) opgericht, die ten doel had de armoede en de werkloosheid die in de Franse Tijd was ontstaan, te bestrijden.
Door de enorme financiële bijdragen aan de Franse oorlogseconomie en het verlies van haar koloniën verarmde Nederland zienderogen. Bedelarij, landloperij en alcoholisme waren aan de orde van de dag. Toen Nederland in 1813 was bevrijd en Willem I tot de nieuwe koning was gekroond, was Nederland bankroet. Pas wanneer België met zijn industrie bij Nederland gevoegd wordt en de overzeese gebiedsdelen weer in Nederlandse handen zijn, bloeit de handel weer op.
De Noetseler boeren zullen hun deel van de van de narigheid uit de Franse tijd mee hebben gekregen. Feiten zijn hierover echter niet bekend. Wel weten we dat de bevrijders van toen, de Kozakken, enige dagen in de winter van 1813/1814 tot verbazing van de Noetselers, een kampement in de marke Noetsele hadden opgeslagen. Het Kozakkenveld aan het eind van de Ericaweg herinnert hier nog aan.
Toen na de Tiendaagse Veldtocht in 1831 België zich weer afscheidde van Nederland, raakte ons land de katoenindustrie, die voornamelijk in Vlaanderen gevestigd was weer kwijt en werd er een nieuwe vestigingsplaats voor deze industrie in Nederland gezocht. Het oog viel op Twente. Er werd daar, vooral in de wintermaanden, op de boerderijen veel geweven op handweefgetouwen. In Engeland was de snelspoel uitgevonden en deze moest ook in deze contreien geïntroduceerd worden.
Thomas Ainsworth, zoon van een Engelse textielondernemer die na het faillissement van zijn vader naar het vasteland was getrokken, had daartoe in opdracht van de NHM op verschillende plaatsen weefscholen opgezet. Daar werden zowel ouderen als jongeren opgeleid tot handwever, om zo in de behoefte van de NHM aan de voor de Indische markt bestemde calicots (geweven katoenen stoffen) te voorzien. Het succes van deze scholen was van dien aard, dat ze na verloop van een aantal jaren overbodig werden.
Met de toename van de in de boerderijen door thuiswevers geweven calicots moest worden uitgezien naar een centrale plaats om deze stoffen in ontvangst te nemen, te keuren en via Zwolle naar Amsterdam te verzenden. Dat moest een punt met goede verbindingen over land en water zijn. Ainsworth attendeerde de NHM op het punt waar de ‘redelijk bevaarbare’ Regge de nieuwe straatweg van Zwolle naar Almelo kruist. Bovendien kon het nabij gelegen huis Eversberg met zijn bijgebouwen dienen als tijdelijke opslagplaats. Aldus besloot de NHM zich daar te vestigen.
Op 9 mei 1836 besloot de directie van de NHM de nederzetting, nadat mogelijke namen als ‘Houvenburg’ of ‘Houvendaal’ naar de president-directeur van de NHM Van der Houven, ‘Nijverheidsstede’, ‘Nijverheidsoord’ en ‘Nijverzorg’ de revue waren gepasseerd, ‘Nijverdal’ te noemen. Op 14 mei 1836 werd de eerste steen van het ‘établissement van Ainsworth’ gelegd. De stichting van Nijverdal was daarmee een feit.
‘Eene oase in de woestijn’
Het hele jaar 1836 heerste er grote bouwactiviteit in het voordien zo stille ‘Koeveen’. Wegen werden aangelegd, sloten gegraven en evenwijdig aan de Regge werd een pakhuis, ‘het Magazijn’, met een lengte van circa 45 meter gebouwd. Het begin was er en in de daarop volgende jaren ging de ontwikkeling verder. In zijn etablissement richtte Ainsworth een mechanische vlasspinnerij en een ‘Modelweverij’ in. In de weverij werd de handwevers uit de omgeving het weven van doek geleerd met ingewikkelder bindingen dan die van het eenvoudige calicot. Ook werd een installatie voor het sterken van kettinggarens van Goor naar het Nijverdalse bedrijf overgebracht.
Toen één van de directeuren van de NHM, Willem de Clercq, in september 1837 op een rondreis door Overijssel ook de NHM-vestiging Nijverdal bezocht, schreef hij zijn mededirecteuren daarover: ‘waar voor twee jaren slechts kale heide bestond, verheft zich thans het belangrijke Nijverdal, als eene Oase in de woestijn’.
Het moeizame begin
Toen Ainsworth op 13 februari 1841 plotseling overleed, werd door sommigen aan zelfmoord gedacht. Zijn weduwe zette het bedrijf nog een aantal jaren voort, maar ten gevolge van de malaise die de calicotweverij in die jaren doormaakte, bleef het bedrijf uitsluitend verlies opleveren.
In 1844 verkocht ze haar bedrijf aan Cornelis Kuyper, een koopman uit de Zaanstreek. Het jaar daarop overleed hij al. Zijn weduwe zette samen met haar twee minderjarige zoons het bedrijf voort. Echter, zij konden het bedrijf ook niet winstgevend maken. Daarom trachtten zij in 1849 het bedrijf te verkopen, tevergeefs. In 1850 kwamen alle activiteiten stil te liggen. De arbeiders werden ontslagen en vertrokken naar elders. In het Magazijn van de NHM, waar het geweven doek werd verzameld, werd nog wel volop gewerkt. Toen de NHM-agent, Robert Campbell, in 1849 zijn directie vroeg het Magazijn te mogen uitbreiden, kreeg hij geen toestemming.
De NHM dacht erover het agentschap naar elders te verplaatsen. De minder goede bevaarbaarheid van de Regge speelde daarbij een belangrijke rol. Tijdens de lage waterstand in de zomer en bij ijsgang in de winter kon er amper worden gevaren en vond het vervoer naar Zwolle per paard en wagen plaats, hetgeen extra kosten met zich meebracht. De toekomst van Nijverdal hing aan een zijden draadje en Campbell moest al zijn overredingskracht aanwenden om sluiting van het Magazijn te voorkomen. Omdat er plannen werden gemaakt om de bevaarbaarheid van de Regge te verbeteren, werd in 1850 alsnog besloten een tweede pakhuis te bouwen.
Salomonson en de KSW
Bij de opleving van de calicotweverij in 1851, besloot mevrouw Kuyper het Nijverdalse bedrijf opnieuw te koop aan te bieden. De gebroeders Godfried en Hein Salomonson, kooplieden uit Almelo, kochten het stilstaande bedrijf. Ze sloopten alle gebouwen en machines en bouwden op deze historische plek in 1852 de eerste mechanisch aangedreven katoenweverij van Nederland. Opmerkelijk is dat koning Willem III reeds op 11 juli 1852 het predicaat ‘Koninklijk’ verleende. Het bedrijf kreeg toen de naam ‘Koninklijke Stoomweverij’ oftewel KSW.
Er brak toen voor het jonge dorp een nieuw tijdperk aan. Er werden 78 arbeidswoningen, de zogenaamde ‘Verdeling’ gebouwd. In 1853 werden de eerste mechanische getouwen in bedrijf genomen. Een jaar later werd de eerste doelstelling bereikt: er waren 426 getouwen in bedrijf. Ondanks het pessimisme van andere Twentse fabrikanten, ging het goed met het bedrijf. In 1857 werd het aantal getouwen uitgebreid tot 576. In 1888 werd de Koninklijke Stoombleekerij (de Nieje Bleke) opgericht en in 1929 werd een spinnerij gebouwd en ondergebracht in een dochtermaatschappij, de Stoomspinnerij te Nijverdal N.V. In 1938 komt er een tweede spinnerij bij, waardoor het aantal spinspillen steeg tot meer dan honderdduizend. Daarmee kreeg het bedrijf de productie van grondstof tot eindproduct geheel in eigen hand.
Nijverdal groeide met de nijverheid mee
In 1830 had de marke Noetsele 207 inwoners. Na de stichting van Nijverdal was dat aantal in 1840 meer dan verdubbeld tot 476. Nadat de gebroeders Salomonson in 1852 hun bedrijf stichtten, ging het nog sneller. In 1879 had Nijverdal 1822 inwoners. In 1899 waren er dat 3058 en in 1922 was het aantal ingezetenen toegenomen tot maar liefst 5018.
Waar kwamen al deze mensen vandaan? De meeste arbeiders van Ainsworth waren naar elders vertrokken en onder de Hellendoornse bevolking waren niet veel wevers.
Het eerst keken de Salomomsons uit naar mensen uit hun eigen handweverijen, die ze op verschillende plaatsen in Nederland (de Veluwe, het Gooi, Schokland en Zeeland) hadden. De meesten kwamen echter uit de kolonies van de Maatschappij van Weldadigheid (Frederiksoord, Willemsoord en Wilhelmina’s oord) waar ook werd geweven. Ondanks de lange werktijden, van ’s morgens vijf tot ’s avonds acht uur, soms zelfs tot negen uur (op zaterdag vijf uur) met enkele pauzes, kwamen de kolonisten graag naar Nijverdal.
Na het strenge regiem in de kolonies, lokte de vrijheid die in Nijverdal werd geboden. De woongelegenheid was goed en in de schaarse vrije tijd kon men op een eigen stukje grond aardappelen en groente verbouwen. Met het korter worden van de werktijden, ‘van zes tot zes’, ontgonnen velen een stukje veen voor brandstof in de winter. Door ijverig te sparen en met een goedkope lening van ‘meneer’ lukte het enkelen zelfs een eigen huis te bouwen. In het algemeen heerste er in de jaren voor 1900 rust en tevredenheid onder de fabrieksarbeiders.
De enige dissonant klonk in het jaar 1872. Toen was er een korte werkstaking omdat men het niet eens was over een premie- en boeteregeling. Produceerde men meer dan was afgesproken, dan kreeg men een premie; was dat minder, dan kreeg men een boete. De arbeiders vonden dat de premie werd betaald met de opgelegde boetes en dat vonden ze ‘bloedgeld’. Als op 6 augustus het loon uitbetaald wordt volgens de nieuwe regeling, komt het tot onregelmatigheden, die Salomonson niet voor mogelijk had gehouden. Hij roept zelfs de hulp in van een detachement Huzaren uit Deventer. De arbeiders zijn daardoor zo geïntimideerd dat ze de volgende dag weer aan het werk gaan. Toch heeft de staking de arbeiders wel iets opgeleverd, want de maatregel werd enigszins verzacht.
Wonen in de negentiende eeuw
Terug naar het midden van de negentiende eeuw. De mensen, die voor werk naar de KSW kwamen, moesten gehuisvest worden. Er werden tachtig woningen gebouwd. Achtenzestig daarvan in vier blokken van zeventien langs de Grotestraat. De woningen bevatten één kamer met twee bedsteden, en een “deel” waar zich ook nog twee besteden bevonden. Voor water moest men de weg oversteken, waar aan de andere kant van de bermsloot welputten waren aangelegd. Deze kon men via bruggetjes bereiken. Tussen de blokken van de vier woonblokken waren ronde gebouwtjes met vier toiletten voor sanitaire behoeften
In de volksmond werden de woningen al gauw ”De Verdeling” genoemd, omdat ze gebouwd waren op een stuk grond dat die naam droeg na de verdeling van de markegronden. Ze stonden ongeveer vanaf het politiebureau tot aan Oudelaar Optiek.
Bij de oprichting in 1861 van de Nederlandsche Stoom-Bleekerij (de Oale Bleeke) werden voor die arbeiders vijf blokken van vier woningen gebouwd. Door de ongewone groepering van de woningen die in een vierkant, kruisgewijs aan elkaar waren gebouwd kregen de woningen algauw de naam “De Blokken”. De Blokkendijk en de wijk “de Blokken” herinneren nog aan deze woningen. Tot aan het eind van de eeuw werden er steeds nieuwe woningen gebouwd langs de bestaande wegen. Aan het begin van de twintigste eeuw veranderde dat.
De woningstichting
Aanleiding was de woningwet van 1901 van het liberale kabinet (Pierson-Goemans Borgesius), die in werking trad in 1902. Deze wet heeft voor de volkshuisvesting in Nederland een grote betekenis gehad. De volkshuisvesting in ons land werd er sterk door gestimuleerd, vooral omdat organisaties en instanties die zich op non-profit basis bezighielden met volkswoningbouw van de rijksoverheid voorschotten konden krijgen voor aankoop van grond en de bouw van huizen. In 1907/08 was de gemeente Hellendoorn een van de eerste gemeenten in ons land die van de gelegenheid gebruik maakte. Verspreid over de gemeente werden zes woningwetwoninkjes gebouwd, in de plaats van zes onbewoonbaar verklaarde huisjes.
De burgemeester De Joncheere verwoordde het zo: “Waar de gemeente met de wet in de hand de woningen van de mensen onbewoonbaar verklaart, moet zij ook voor vervangende woongelegenheid zorgen.”
In de Eerste Wereldoorlog kwam de woningbouw voor een groot deel stil te liggen. Den Haag wilde geen voorschotten meer geven als zich in een gemeente grote industrieën bevonden die niet wilden bijdragen in de kosten van woningbouw. De directeur van de KSW, Hein Salomonson, zoon van de eerdergenoemde Godfried, vond de situatie economisch te ongunstig om daaraan mee te werken. De gemeente zelf was zo noodlijdend dat er van woningbouw geen sprake meer kon zijn.
Pas in 1917 verviel de eerdergenoemde voorwaarde. Ondanks dat stagneerde de bouw van particuliere huurwoningen. Omdat er grote woningnood heerste, vond B&W dat de gemeente de bevordering van de woningbouw op zich moest nemen. Eind 1918 besloot de raad onder voorwaarden in te stemmen met de koop van zes hectare grond ten noorden van de spoorlijn Zwolle -Almelo. In 1920 werd de grond definitief aangekocht van de landbouwers Nahuis en Heuver. Dit was de aanzet tot de bouw van de “Wilhelminawijk”, in de volksmond vanwege de rode pannendaken al gauw het “Rooie dorp” genoemd.
De raad vond in meerderheid dat de gemeente niet zelf moest bouwen. Daarom werd op 25 juni 1926 een nauw aan de gemeente gelieerde woningbouwvereniging opgericht, de Woningstichting Hellendoorn. Deze stichting gaat voortvarend te werk. Enkele weken na de oprichting wordt de raad een krediet gevraagd voor de bouw van 21 woningen: zestien arbeiderswoningen en drie middenstandswoningen in de Wilhelminawijk en twee arbeiderswoningen aan de Ericaweg.
De middenstand groeit
Met de groei van de fabriek en daarmee het dorp ontwikkelt zich gaandeweg ook de middenstand. De Wilhelminastraat wordt de eerste winkelstraat van Nijverdal. In de loop der tijd vestigen er zich onder andere drie bakkers, drie manufacturenzaken, drie kruideniers, vier rijwielzaken (één ervan bouwde zijn eigen merk fiets, ‘Dallust’ geheten), twee schilders en behangers, twee horloge- en juwelierszaken, een schoenmaker, een kapper, een kaasmakerij, een melksalon, een café etc.
Vanaf 1859 wordt er al een weekmarkt gehouden. Eerst langs de Grotestraat, later wordt de markt verplaatst naar de weg tussen het spoor en de Grotestraat. Deze straat, genaamd de ‘Oude Markt’ is inmiddels verdwenen. De markt gaf teveel hinder voor het verkeer van en naar de fabriekshallen over het spoor. Daarom werd in 1923 de markt opnieuw verplaats naar het plein bij de Spoorstraat, vlakbij de plek waar zo’n tien jaar later het Gebouw voor Christelijke Belangen zou verrijzen. Ook deze straatnaam bestaat niet meer.
De markt leed daar echter een kwijnend bestaan. In de raadsvergadering van 5 december 1923 komt reeds aan de orde dat het terrein “zich niet in bloei mag verheugen”. In 1932 kwam dan ook een einde aan de markt. Pas na de Tweede Wereldoorlog wordt er opnieuw markt gehouden in Nijverdal. In 1921 werd de Christelijke Middenstandsvereniging en in 1930 werd de afdeling Nijverdal van de R.K. Middenstandsvereniging ‘Sint Antonius’ opgericht. Eind jaren dertig van de vorige eeuw hebben zich zo’n tachtig zaken gevestigd langs de Grotestraat. Ook langs de Rijssensestraat tot aan de hoek Molenweg (huidige Keizerserf) hebben zich dan al 15 bedrijfjes gevestigd.
Geloven in Nijverdal
In de marke Noetsele stonden geen kerken. De inwoners waren aangewezen op de Rooms Katholieke en Nederlandse Hervormde kerk van Hellendoorn. In 1837 werd daar in reactie op de vrijzinnige verkondiging in de hervormde kerk een Afgescheiden Gemeente gesticht. Op initiatief van Hendrik Wormser, de administrateur van het Magazijn van de NHM, bouwde deze kleine gemeenschap in 1841 aan het begin van de Ommerweg een kerkgebouwtje, bekend als het Fiene Karkie. Toen ongeveer zes jaar later ongeveer de helft van de gemeente naar Amerika emigreerde om daar wat meer maatschappelijke welvaart, maar vooral meer geestelijke vrijheid te vinden, werd het kerkje verkocht. De rest van de gemeente kwam toen bijeen in het jonge Nijverdal, namelijk op het erve Koersen. In 1856 werd bij die boerderij de eerste Nijverdalse kerk, het Koersenkerkje, gebouwd.
Over de mensen die zich met de komst van de fabriek van de Salomonsons in Nijverdal vestigden schreef G. Doctor in 1910:
“Met het godsdienstige gehalte dezer eerste bewoners moet het echter in die dagen zeer treurig hebben uitgezien, volgens getuigenis van enkele nog levenden … De zuur verdiende gelden, in de week verdiend, werden zooals helaas bij velen op andere, vooral fabrieksplaatsen, het geval is, toen des Zondags in de kroegen verteerd, en deden de eerste bewoners van Nijverdal nog dieper zinken.”
Of die beschrijving correct is valt te betwijfelen. De meeste nieuwkomers werden als ‘N.H.’ of ‘R.K.’ in de burgerlijke stand ingeschreven. Wel achtte ds. Witteveen van de Zendingsgemeente van Ermelo het nodig de evangelist Jacob van Houte naar deze contreien te zenden. Van Houte stichtte er de Zendingsgemeente en bouwde een kerkje aan de tegenwoordige Grotestraat, ter hoogte van de huidige Gereformeerde kerk.
Onder de nieuwkomers kwam rond 1875 een bijzonder ‘geestelijke revival’ tot stand die ook in het maatschappelijk leven doorwerkte. (Godfried Salomonson kon het aan de kwaliteit van het geweven doek merken!) Van Houte was een begaafd spreker. Hij trok ook veel mensen uit het Koersenkerkje aan en vormde een bedreiging voor het voortbestaan daarvan. Het Engelstalige spreekwoord ‘If you can’t beat them, join them’, bracht de oplossing. Van Houte werd aangeboden Afgescheiden predikant te worden, op voorwaarde dat hij zijn hele gemeente meebracht. Hij stemde toe en in 1877 kreeg de fusie zijn beslag. De huidige Gereformeerde Kerk is een voortzetting van de toen ontstane gemeente.
Niet alle leden van de Zendingsgemeente waren het met deze curieuze gang van zaken eens. Ze gingen niet mee of traden als spijtoptanten uit. Een deel van hen vond een ‘geestelijk onderdak’ in de Broedergemeente van de evangelist Zubli, die rond 1880 door ds. Witteveen als opvolger van Van Houte naar Nijverdal was gezonden. De groep vergaderde in een gebouwtje op het erve Teesselink (Keizers Hein), aan wat niet toevallig nu het Keizerserf heet. De gemeente werd rond 1930, wegens gebrek aan leden en leiding, opgeheven. Een ander deel stichtte de evangelisatievereniging ‘Filippus’.
Deze groep kocht in 1883 het huis waarin voordien de agent van de NHM (het Magazijn was inmiddels opgeheven) Robert Campbell had gewoond en bouwde daarnaast een Evangelisatiegebouw en het vergadergebouw ‘Het Vischnet’. Rond 1900 ontstond er binnen deze groep verschil van mening over de bediening van de sacramenten. Dat leidde tot een splitsing en tot het in1903 ontstaan van de huidige Hervormde Gemeente en de Vrije Evangelische Gemeente. De Hervormden vonden onderdak in een houten noodkerk, gebouwd op de plaats waar de Hervormde kerk aan de Kerkstraat/Hoge Dijkje nog steeds staat. De kerk is niet meer in gebruik. Op 24 februari 1923 wijdden de Vrije Evangelischen een nieuwe kerk in.
Tegen het eind van de negentiende eeuw was het aantal rooms-katholieke gezinnen tot circa tachtig toegenomen en er ontstond een streven een eigen parochie te stichten. Het bisdom achtte, tot grote teleurstelling van de aanvragers, die groep daarvoor te klein. Toen er na enkele jaren een wat steviger financiële basis was gelegd en Godfried Salomonson zijn steun had toegezegd, werd er opnieuw een poging gedaan. Mgr. H. van de Wetering van het bisdom ging overstag en de parochie de H. Antonius van Padua kwam tot stand. Deze kocht in 1905 van Salomonson het inmiddels niet meer als zodanig gebruikte schaftlokaal aan de Grotestraat en richtte dat in als noodkerk.
Op 13 juli 1923 werd de huidige kerk ingewijd. Het “Schaftlokaal” dat sindsdien als R.K. Verenigingsgebouw ”voor allerlei activiteiten” werd gebruikt, werd tijdens de oorlog volledig verwoest. Het op dezelfde plaats gebouwde nieuwe verenigingsgebouw/parochiehuis heeft inmiddels plaats moeten maken voor het appartementencomplex “De Buurstede”.
Komen en gaan
Nadat in 1847 al een aantal gezinnen uit de gemeente geëmigreerd waren, kende het begin van de twintigste eeuw een nieuwe emigratiegolf. Al vanaf 1898 vertrokken er arbeiders, vooral naar Duitsland, omdat daar beter verdiend werd. Tussen 1903 en 1914 vertrokken er velen naar de nieuwe wereld met als hoogtepunt 1910. Een aantal gezinnen vertrok naar Canada en stichten in Zuid-Alberta de plaats Nieuw Nijverdal. De families Huisman, Veldhuis, Nijhoff, Post, Stotijn, Van Lohuizen met hun talrijke kinderschaar zochten daar een betere toekomst dan hier in de textiel mogelijk was.
Aan het begin van de eeuw werd de Grotestraat vernieuwd. De grindweg uit 1848 voldeed niet meer. Door de komst van de automobiel stoof het ’s zomers verschrikkelijk en in de andere jaargetijden was het geregeld een modderpoel. In de jaren 1913/1914 werd de weg bestraat met kinderkopjes. De weg werd niet verbreed en er kwamen ook nog geen trottoirs. Dat gebeurde pas in 1938. De prachtige eikenbomen werden toen slachtoffer van de verbreding van de straat.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog ontvluchtten heel wat Belgen om diverse redenen hun land en zoals in zoveel plaatsen werd er ook in Nijverdal een behoorlijk aantal opgevangen. De eerste groep van 125 vluchtelingen arriveerde op 10 oktober 1914 en de volgende dag nog eens 75. Ze werden op diverse locaties in Nijverdal ondergebracht, zoals in het gebouw van Unitas, het Vischnet, Gereformeerde gebouw, het St. Jozephgebouw dat aan de Rijssensestraat stond waar anno 2010 drukkerij Ponsteen gevestigd is en de Eerste Christelijk Nationale school. Waar het gereformeerde gebouw stond is niet duidelijk. Waarschijnlijk bevond het zich achter de pas gebouwde Gereformeerde Kerk aan de Grotestraat.
Crisis
Hoewel Nederland neutraal bleef tijdens de Eerste Wereldoorlog, waren de gevolgen ervan voor de Nijverdalse fabrieksbevolking gevoelig. De aanvoer van ruwe katoen uit Amerika kwam stil te liggen en daarmee na verloop van tijd ook de KSW. Wat hun restte waren de werkgelegenheidsprojecten die door de gemeente en de KSW werden opgezet. Onder toezicht van de Heide Maatschappij werd het Marleseveld en stukken grond tussen Hellendoorn en Luttenberg ontgonnen. Verder werd er door de arbeiders turf gegraven in het Westerveen.
Na de oorlog was de ellende nog niet voorbij: de Spaanse griep brak uit en deze ging ook de gemeente Hellendoorn niet voorbij. In 1918 stierven van de 10.000 inwoners er 220, waarvan 70 aan de griep.
Na een aantal rustige jaren volgde de crisis. Met de beurskrach in 1929 stortte de wereldeconomie in. In Nijverdal werden eerst de ongetrouwde arbeiders en de mensen ouder dan 55 jaar ontslagen. Er volgden steeds nieuwe ontslagen en de grote klap kwam in mei 1933, toen vele honderden tegelijk zonder werk kwamen te zitten.
Ondanks de slechte tijden werd besloten om het eeuwfeest van Nijverdal in 1936 te vieren, zij het op bescheiden wijze, zoals burgemeester Van den Steen van Ommeren schreef in het voorwoord van het ‘officiële programma der feestelijkheden te Nijverdal, 1-8 augustus 1936, ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van Nijverdal’.
Of de Nijverdallers dat zelf ook zo gevoeld hebben is te betwijfelen. Het zal voor hen het grootste evenement geweest zijn, dat ze ooit mee gemaakt hebben.
De secretaris van de VVV, de heer D.S. Samuel, zag in het feest een mooie gelegenheid Nijverdal te promoten. Hij schrijft: “Nijverdal is het waard, bekend te worden in breeden kring, om zijn schitterende vergezichten vanaf de heuvels over Twente en Salland, om zijn wijdsche panorama’s over groote gedeelten van de provincie Overijssel, om zijn schitterende ligging in een dal aan den voet van de heuvels en om zijn vele en velerlei plekjes van ongekende natuurpracht. Hier geen kunstmatige aanleg, doch alleen en uitsluitend ongerepte natuur; hier geen lawaai als zoo dikwijls elders wordt gevonden, doch landelijke rust en kalmeerende stilte”.
Het culturele leven
Veel is er niet bekend van een cultureel leven in het Nijverdalse van vóór 1900. In 1882 richtte Godfied Salomonson de muziekvereniging K.S.W op, in de volksmond “t febieksmuziek” genoemd. Aanvankelijk werd er gerepeteerd in de oostelijke aanbouw van de Coöperatie aan de Grotestraat. In 1888 kreeg het korps de beschikking over een eigen muziektent, waar gerepeteerd werd en uitvoeringen gegeven werden.
Om principiële redenen bedankte een paar jaar later een aantal leden en richtte in 1898 de Christelijke muziekvereniging Advendo op. Bekostigde Salomonson de muziekvereniging KSW , de leden van Advendo hadden veel meer moeite om het geld voor de instrumenten bij elkaar te krijgen, maar in november 1898 konden ook zij oefenen in één van de lokalen van de Christelijke Nationale School onder leiding van meester Wieske.
Op 7 maart 1925 betrok Advendo zijn eigen muziektent. Er werd druk geoefend in het nieuwe onderkomen, want op 30 mei 1925 behaalde de muziekvereniging een eerste prijs op een concours in Meppel.
Langzaam kwam het culturele leven in het dorp kwam op gang. Omstreeks 1900 werd de Christelijke zangvereniging “Looft den Heer” opgericht, alsmede de toneelvereniging Nut en genoegen en in 1922 volgde de zangvereniging Soli Deo Gloria.
Op 17 december 1923 geeft het Eerste Nijverdalsche Revue Gezelschap een uitvoering in zaal Westra het voormalige Unitas gebouw aan de huidige Salomonsonstraat. In 1925 wordt het Eerste Nijverdalsche Salon Orkest ENSO opgericht. Op 15 september 1934 werd het Gebouw voor Christelijke Belangen geopend. Met dubbeltjes en kwartjes werd het benodigde geld daarvoor, ondanks de moeilijke tijden, bij elkaar gespaard. Nijverdal kreeg een voor die tijd moderne uitvoeringsruimte. Na de bouw van het Huis voor Cultuur en Bestuur kwam het leeg te staan en is afgebroken.
Bedrijvigheid
Veel keuze had een Nijverdaller niet als hij werk zocht. Naast de KSW kende Nijverdal als grote werkgever nog de Nederlandse Stoombleekerij. Omdat de Salomonsons afhankelijk waren van een blekerij uit Haarlem werd in 1861 besloten om samen met M.G. van Heel een blekerij onder de naam “Salomonson en van Heel” op te richten. De naam werd in 1871 omgezet in “N.V. Nederlandsche Stoom-Bleekerij” (in de volksmond de Oale Bleeke).
De NSB stond aanvankelijk in de gemeente Wierden, maar in 1955 kwam, na een grenscorrectie, het bedrijf in de gemeente Hellendoorn te liggen.
In 1900 kocht de jonge onderwijzer Berend Westra de pas opgerichte Nijverdalsche Sneldrukpers van de uit Hogeveen afkomstige Gosen Riezebos en bouwde dit uit tot een uitgeverij op gereformeerde grondslag. Maar de werkzaamheden naast het schoolmeesterschap werden hem teveel en hij deed uitgeverij en drukkerij over aan zijn bedrijfsleider Evert Jan Bosch. Het bedrijf was bij Bosch in goede handen: er werkten ten tijde van de Eerste Wereldoorlog maar liefst 35 mensen. In 1917 vertrok hij, samen met zijn latere compagnon, de onderwijzer Pieter Keuning, naar Baarn, en ging deze werkgelegenheid verloren voor Nijverdal.
Even leek het op dat Nijverdal een goudzoekerplaats zou worden. Het verhaal gaat dat twee heren uit Zuid-Afrika met de trein door het pas gegraven Ravijn reden en opmerkten, dat er best wel eens goud in het zand kon zitten. De kooplieden Hompkens, uit Den Haag, en Frank, uit Watergraafsmeer, vroegen in 1901 een concessie aan om goud te delven op de Sallandse Heuvelrug. Het “goudveld” krijgt de naam “Erika”. Maar de opbrengst per ton zand was zo gering, dat in hetzelfde jaar de concessie weer ingetrokken werd.
In 1903 werd een stijfselfabriek opgericht. Deze brandde echter in 1908 af en werd niet meer herbouwd. Naast de textiel had Nijverdal een kleine staalindustrie. In 1907 nam Gerrit Bosch een smederij over en begon met het maken van aardappelstoommachines. Vooral na de Tweede Wereldoorlog breidde het bedrijf uit en produceerde allerlei landbouwmachines.
In de eerste helft van de twintigste eeuw worden er een aantal aannemers actief. Berend Schothans werkte als timmerman bij aannemer Jansen. Omdat het niet goed ging met dit bedrijf benaderde hij zijn collega-timmerman Lucas Bouwhuis. Samen besloten ze in 1913 voor zichzelf te beginnen als bouwbedrijf G.J. Bouwhuis en B. Schothans. Vanaf 1949 werd het bouwbedrijf Schothans toen Lucas Bouwhuis uit het bedrijf stapte.
Bouwbedrijf Hegeman start in 1927 te Hellendoorn. Harm Hegeman, die in de leer geweest was bij aannemer Miskotte in Hellendoorn, gaat hij een verbinding aan met Bats Ekkelkamp uit Nijveral. Het bedrijf heette toen ‘Ekkelkamp en Hegeman’. Voor die tijd had hij al wel wat klussen voor zichzelf gedaan, maar toen begon het echt. Het bouwbedrijf begint aardig te lopen met als grote klapper de bouw van hotel ‘De Uitkijk’ in 1929. Na de magere oorlogsjaren komen in 1945 drie zonen in het bedrijf. Ekkelkamp is er inmiddels uitgestapt en het bedrijf gaat door onder de naam J.H. Hegeman & Zonen N.V. In dat jaar wordt gestart met een eigen loonzagerij en werkplaats aan de Campbellweg te Nijverdal. In 1955 worden de eerste kleine kunstwerken in de weg- en waterbouw gemaakt.
Lammert van Keulen begon in de Tweede Wereldoorlog een onderneming in interieur- en modelbouw aan de Groen van Prinsterenstraat die uit zou groeien tot één van de grootste werkgevers van Nijverdal. Nu anno 2022 zijn het nog steeds bloeiende bedrijven. Allen gevestigd op het industrieterrein ‘Het Lochter’.
Oorlogsjaren
Hoewel de oorlog voor Nijverdal rustig begon, er vonden geen oorlogshandelingen plaats, heeft het dorp toch zwaar geleden. De spoorlijn Almelo-Zwolle was een geliefd doelwit van de geallieerden. Regelmatig werd de lijn onder vuur genomen, waarbij een flink aantal gebouwen verwoest werden, mensen gewond raakten en omkwamen. Een zwarte dag voor Nijverdal was het bombardement van 22 maart 1945. De bevrijding was al voelbaar. In drie aanvalsgolven kreeg het centrum van Nijverdal het zwaar te verduren. In totaal vielen er bij dit bombardement 73 slachtoffers en lag het centrum in puin. Het totaal aantal slachtoffers van de diverse bombardementen in de gemeente bedroeg 83 personen.
De KSW bleef, zij het niet op volle kracht, doordraaien. Door gebrek aan katoen werd er met celvezel gesponnen. Zoals overal was er in de laatste oorlogsjaren een tekort aan voedsel. Om dit voor de arbeiders te verzachten werd er door de KSW een gaarkeuken ingericht en er werd een volkstuincomplex opgezet.
De Nederlandsche Stoombleekerij moest in 1941 zijn poorten sluiten wegens gebrek aan kolen. Getracht is nog de boel draaiende te houden door het rooien van boomstronken op de berg, maar dat leverde te weinig brandstof op. De gebouwen werden door de bezetter gevorderd om er een werkplaats voor oorlogsmateriaal van te maken. Ook werden er de door de bezetter gevorderde radiotoestellen opgeslagen.
Toen de Duitse bezetter in het voorjaar van 1942 op de sportvelden bordjes plaatste met de tekst “Verboden voor Joden” stelden de voetbalvereniging SVVN en een week later DES zichzelf uit protest op non-actief. Het bestuur van het Gebouw voor Christelijke Belangen weigerde unaniem de bordjes op te hangen. Het gebouw werd in beslag genomen en er werd een N.S.B-er als beheerder aangesteld. Er was dus verzet, zij het nog op geringe schaal. Aan het begin van de oorlog leefden er ongeveer twintig joden in Nijverdal. Slechts zes van hen hebben de oorlog overleefd.
In februari 1943 kondigde Heinrich Himmler aan dat de voormalige Nederlandse militairen weer als krijgsgevangen naar Duitsland gestuurd zouden worden. Op 29 april van dat jaar wordt bekend gemaakt, dat dit terstond moest gebeuren. Hierop volgt de april/mei staking van 1943. Na Hengelo en Haaksbergen volgt ook Nijverdal de staking. De fabrieken liggen stil en de winkels zijn gesloten. Door dreiging met represailles verloopt de staking echter. Toch heeft dit voorval de basis gelegd voor het toenemende verzet tegen de Duitsers.
Op 29 juli wordt het bevolkingsregister overvallen. Tijdens een overval op het distributiekantoor (door de verzetsgroep onder leiding van meester Tijhuis) dat gevestigd was in het Gebouw voor Christelijke Belangen werden 23.000 bonkaarten buitgemaakt. In de hele gemeente zijn tussen de 3000 en 3500 mensen ondergedoken geweest. Deze moesten natuurlijk van eten voorzien worden. Hierin heeft het distributiekantoor een grote rol gespeeld. Er werden fictieve families opgevoerd en namen van evacues werden gebruikt om extra bonkaarten voor het verzet te krijgen. Op maandag 9 april 1945 werd Nijverdal bevrijd zonder dat er oorlogshandelingen plaatsvonden.
Na de oorlog vond ook in Nijverdal de wederopbouw plaats. Er waren nogal wat gebouwen verwoest. Vijfenveertig huizen, een school en een verenigingsgebouw waren totaal verwoest, Twee kerken en een school waren zwaar en 675 huizen min of meer beschadigd. Het eerste winkelpand dat gereedkwam, was van Harm Teesselink op de hoek Grotestraat/Oude Markt.
Het Salomonsonpark naast de katholieke kerk werd opgeofferd om de winkels die aan de zuidzijde waren verwoest, te vervangen. In 1947 werd de Van den Steen van Ommerenstraat opgeleverd.
Omdat Nijverdal zo zwaar getroffen was, bezocht koningin Juliana, tijdens haar aan Overijssel op 12 oktober 1949 ook Nijverdal, waarbij ze een wandeling maakte door de Grotestraat.
De KSW draaide toen al weer volop en was bezig de eerste grote naoorlogse industriële fusie in Nederland voor te bereiden met Ten Cate uit Almelo. Het luidde een periode van grote veranderingen in.
Het textieldorp ging een nieuwe fase in. Nijverdal zou onherkenbaar veranderen.
Fragmenten uit het boek ‘Nijverdal, verleden, heden, toekomst’ uitgeven door Uutgeverieje ’n Boaken’ 2011.